1Toen Jeremia deze boodschap van de HERE, hun God, aan hen had overgebracht,2-3zeiden Azarja, de zoon van Hosaäja, Jochanan, de zoon van Kareach, en de anderen brutaalweg tegen Jeremia: ‘U liegt! De HERE, onze God, heeft u helemaal niet opgedragen ons te zeggen dat wij niet naar Egypte mogen gaan! Baruch, de zoon van Neria, heeft u dat in het oor gefluisterd, zodat wij hier blijven en de Babyloniërs ons kunnen doden of als slaven kunnen wegvoeren naar Babel.’4Jochanan, alle verzetsmensen en de rest van het volk weigerden de HERE te gehoorzamen door in Juda te blijven.5Allen, ook zij die waren teruggekomen uit de buurlanden, gingen onder leiding van Jochanan en de andere aanvoerders op weg naar Egypte.6De groep bestond verder nog uit mannen, vrouwen en kinderen, de dochters van de koning en al degenen die Nebuzaradan onder de hoede van Gedalja had achtergelaten. Zij dwongen zelfs Jeremia en Baruch met hen mee te gaan.7Ze waren niet gehoorzaam aan de HERE, trokken naar Egypte en bereikten de stad Tachpanches.8In Tachpanches sprak de HERE opnieuw tegen Jeremia en zei:9‘Roep de mannen van Juda bijeen en begraaf in hun bijzijn een paar grote stenen onder het wegdek van de toegangsweg naar het paleis van de farao hier in Tachpanches.10Zeg daarna het volgende tegen de mannen van Juda: de HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Ik zal koning Nebukadnessar van Babel naar Egypte brengen, want hij is mijn dienaar. Ik zal zijn troon op deze stenen zetten die Ik hier heb verborgen. Hij zal zijn statietapijt erover uitspreiden.11Wanneer hij komt, zal hij Egypte verwoesten en hen doden die Ik daartoe bestemd heb, en gevangennemen die Ik eveneens daartoe bestemd heb en velen zullen een gewelddadige dood sterven.12Hij zal de tempels van de Egyptische goden in brand steken en de afgodsbeelden als trofeeën mee naar huis nemen. Hij zal Egypte onder de voet lopen alsof het niets is en hijzelf zal het land weer ongedeerd verlaten.13Hij zal de obelisken van de zonnetempel in de stad Heliopolis omverhalen en de tempels van de Egyptische goden platbranden.’