1Koning Nebukadnessar van Babel benoemde niet koning Jojakims zoon Jechonja tot nieuwe koning van Juda, maar Sedekia, de zoon van Josia.2Maar ook koning Sedekia, zijn functionarissen en het volk dat in het land was achtergebleven, luisterden niet naar wat de HERE door de profeet Jeremia zei.3Toch stuurde koning Sedekia Juchal, de zoon van Selemja, en de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, naar Jeremia toe om hem te vragen: ‘Bid toch voor ons tot de HERE, onze God.’4Jeremia zat op dat moment nog niet gevangen en kon dus gaan en staan waar hij wilde.5Toen het leger van farao Chofra van Egypte bij de zuidelijke grens van Juda aankwam om de belegerde stad Jeruzalem te ontzetten, trokken de Babyloniërs zich terug.6De HERE stuurde daarop Jeremia de volgende boodschap:7‘De HERE, de God van Israël, zegt: “Vertel de koning van Juda, die u naar Mij toestuurde om te vragen wat er gaat gebeuren, dat het leger van de farao u wel kwam helpen, maar dat het ook weer naar Egypte zal terugkeren!8De Babyloniërs zullen daarna terugkomen en Jeruzalem innemen en platbranden.9Misleid uzelf niet door te denken dat de Babyloniërs niet zullen terugkomen. Ze komen zeker terug!10Ook al zou u het hele Babylonische leger vernietigen, zodat slechts een handvol gewonden zou overblijven, dan nog zouden die uit hun tenten komen en de stad platbranden!” ’11Toen het Babylonische leger het beleg van Jeruzalem opgaf omdat het leger van de farao in aantocht was,12maakte Jeremia van de gelegenheid gebruik om naar het land van Benjamin te gaan om een erfenis te regelen.13Maar toen hij door de Benjaminpoort liep, arresteerde een leider van de stadswacht hem als deserteur. Men verdacht hem ervan dat hij naar de Babyloniërs wilde overlopen. De wachter die hem arresteerde, heette Jiria en was de zoon van Selemja en kleinzoon van Chananja.14Hoe Jeremia ook tegensputterde en zei dat hij helemaal niet wilde overlopen, de wachter luisterde niet naar hem en nam hem mee naar de leiders van de stad.15-16Deze waren woedend op Jeremia, sloegen hem en zetten hem gevangen onder het huis van de secretaris Jonatan, in een ruimte die tot gevangenis was omgebouwd, waar hij lange tijd zou moeten blijven.17Op een dag liet koning Sedekia hem in het geheim naar het paleis brengen. De koning vroeg hem of hij kortgeleden nog een boodschap van de HERE had gekregen. ‘Ja,’ zei Jeremia, ‘die heb ik gekregen! U zult worden verslagen door de koning van Babel!’18Daarna bracht Jeremia zijn gevangenneming ter sprake. ‘Wat heb ik gedaan dat ik zo word behandeld?’ vroeg hij de koning. ‘Zeg mij wat ik u, uw functionarissen of het volk heb misdaan?19Waar zijn die profeten nu die u vertelden dat de koning van Babel niet zou komen?20Luister toch, Majesteit: ik smeek u, stuur mij niet terug naar die kerker, dat zou mijn dood zijn.’21Toen beval koning Sedekia dat Jeremia niet meer in de kerker, maar in de gevangenis van het paleis moest worden ondergebracht. Verder kreeg hij elke dag een stuk vers brood, zolang dat nog voorradig was in de stad. Zo verbleef Jeremia als gevangene in het paleis.