1-2‘Alle andere vaklieden die van God talenten hebben gekregen, moeten Besaleël en Oholiab helpen bij het werk aan de tabernakel.’ Mozes riep Besaleël en Oholiab en alle andere vaklieden bij zich die van de HERE talenten hadden gekregen en die met heel hun hart wilden helpen bij het werk.3Mozes droeg de gaven die hij van de Israëlieten had gekregen, aan hen over. Nog elke morgen werden vrijwillig nieuwe gaven gebracht.4-7Ten slotte verlieten de vaklieden hun werk en kwamen bij Mozes met de boodschap: ‘We hebben nu genoeg materiaal om het werk te kunnen uitvoeren.’ Daarop liet Mozes in het kamp bekendmaken dat er niet meer gaven nodig waren. De mensen moesten ervan weerhouden worden nog meer te brengen!8-9De kundige wevers maakten eerst tien tentdoeken van getwijnd fijn linnen, blauwpurper, roodpurper en scharlaken, bewerkt met prachtige engelfiguren.10Vijf van die doeken werden aan elkaar gemaakt, evenals de andere vijf, zodat twee lange dekkleden ontstonden.11-12Er werden vijftig blauwpurperen lussen aan de uiteinden van de dekkleden gemaakt, precies tegenover de vijftig lussen aan het andere dekkleed.13Daarna werden vijftig gouden haken gemaakt om de lussen aan elkaar te haken, zodat de twee kleden tot één geheel werden.14-15Over deze kleden kwam een buitentent, gemaakt van elf kleden van geitenvel (elk kleed was 13,5 meter lang en 1,8 meter breed).16Besaleël maakte vijf kleden aan elkaar tot een lange strook en de andere zes tot een tweede lange strook.17Toen bevestigde hij aan de uiteinden van de stroken vijftig lussen en18bevestigde die stevig aan elkaar met vijftig kleine koperen haken.19De dakbedekking van de tabernakel werd gemaakt van een kleed van roodgeverfde ramsvellen, waar overheen nog een kleed van dassenvellen kwam.20Voor de zijden van de tabernakel gebruikte hij rechtopstaande panelen van acaciahout.21Elk paneel was 4,5 meter hoog en 67 cm breed.22Elk paneel had twee zijgroeven, zodat zij in elkaar vielen.23Aan de zuidkant stonden twintig panelen,24met de onderste randen in veertig zilveren voetstukken, aan elkaar bevestigd door middel van groeven.25-26Ook aan de noordkant stonden twintig panelen met veertig zilveren voetstukken, onder elk paneel twee.27De westkant van de tabernakel, die tegelijk de achterkant was, bestond uit zes panelen,28met voor elke hoek één extra.29Deze panelen, inclusief die in de hoeken, waren van boven en beneden aan elkaar bevestigd met ringen.30Zo stonden aan de westkant in totaal acht panelen met zestien zilveren voetstukken eronder, onder elk paneel twee.31-32Toen maakten zij dwarsbalken van acaciahout, voor elke kant van de tabernakel vijf.33De middelste balk liep van het ene naar het andere einde door het midden van de panelen.34De panelen en dwarsbalken werden allemaal overtrokken met goud. Ook de ringen waren van goud.35Het gordijn dat voor de ark hing, maakten zij van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen, bewerkt met engelfiguren.36Om het gordijn op te hangen, werden vier pilaren van acaciahout gemaakt en met goud overtrokken. De pilaren stonden op zilveren voetstukken en er zaten gouden haken aan.37Voor de ingang van de tent werd een gordijn van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen gemaakt.38Het gordijn werd opgehangen met behulp van vijf pilaren van acaciahout en vijf haken. De toppen van de pilaren en de stangen ertussen werden met goud overtrokken. De vijf voetstukken waren van koper.