1Daarop vervolgde Job ten slotte: ‘Ik had een overeenkomst gesloten met mijn ogen om nooit naar jonge vrouwen te kijken.2Ik weet heel goed dat de Almachtige God ons lot in handen heeft. De slechten en goddelozen treft Hij met ellende en rampen.4Hij ziet alles wat ik doe en telt elke stap die ik zet.5Als ik zou hebben gelogen en bedrogen,6laat God mij dan maar in zijn eerlijke weegschaal wegen, dan zal Hij zien dat ik onschuldig ben.7Als ik van de door God gewezen weg ben afgeweken, als mijn hart begeerte heeft gevoeld voor wat mijn ogen zagen of als ik met mijn handen heb gezondigd, laat iemand anders dan de gewassen die ik heb gezaaid, oogsten en laat alles wat ik heb geplant, met wortel en tak worden uitgeroeid.9Als ik ooit heb verlangd naar de vrouw van een ander,10mag mijn vrouw terechtkomen in het huis van een andere man en mag iemand anders haar nemen.11Want dat zou een schanddaad zijn, een misdaad die moet worden bestraft.12Het is een verterend vuur dat een mens in het verderf stort en alles zou uitroeien wat ik heb geplant.13Hoe zou ik God onder ogen kunnen komen als ik ooit mijn dienaren onrechtvaardig had behandeld? Wat zou ik kunnen zeggen als Hij mij daarnaar zou vragen?15Want God heeft mij en ook mijn dienaar gemaakt. Hij heeft ons beiden geschapen in de buik van onze moeders.16Als ik de armen verdriet heb gedaan en weduwen reden tot huilen heb gegeven,17als ik arme wezen voedsel heb geweigerd18—ik heb echter altijd wezen in ons huis opgenomen en hen verzorgd als mijn eigen kinderen en ik heb de weduwen altijd geholpen—19als ik iemand heb zien omkomen van de kou zonder hem kleren of de vacht van een van mijn schapen te geven,21als ik een wees heb uitgebuit omdat ik dacht dat niemand mij daarop zou betrappen,22als ik een van deze dingen heb gedaan, mag mijn arm uit zijn gewricht worden getrokken! Laat dan mijn schouder maar worden ontwricht!23Liever dat dan het oordeel van God af te wachten, want daarvoor ben ik banger dan voor enig ander ding. Want juist vanwege de majesteit van God heb ik al die misdaden nooit begaan.24Als ik op geld heb vertrouwd,25als mijn geluk berustte op rijkdom die ik met eigen handen heb verdiend,26of als ik heb gekeken naar de stralende zon aan de hemel of naar de maan die als een edelsteen langs de hemel voortfonkelt,27en mijn hart geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding om hen stiekem te aanbidden en hen met mijn hand een kus toe te werpen,28dan zouden deze misdaden ook moeten worden bestraft. Want als ik zulke dingen had gedaan, zou dat betekenen dat ik de God van de hemel heb bedrogen.29Als ik blij ben geweest over het ongeluk en de tegenslagen van mijn vijand30—maar het is een feit dat ik nooit heb gezondigd door iemand te vervloeken—31als een van mijn dienaren ooit honger heeft geleden32—ik heb echter nooit een vreemde bij de deur weggestuurd, maar altijd iedereen met open armen ontvangen—33of als ik net als Adam mijn zonden heb geprobeerd te verbergen34uit angst voor de minachting van het publiek en ik mijn mond heb gehouden en mezelf heb opgesloten, dan ben ik het waard te worden gestraft.35Ach, was er maar iemand die naar mij wilde luisteren en de zaak van mijn kant wilde bekijken. Kijk, ik onderteken mijn verdediging met mijn handtekening. Laat de Almachtige nu maar eens bewijzen dat ik iets verkeerds heb gedaan en laat Hij maar een oordeel geven over de schriftelijke aanklacht die mijn vijanden tegen mij hebben ingediend.36Ik zou die op mijn schouders willen nemen en als een kroon opzetten.37Dan zou ik Hem precies vertellen wat ik heb gedaan en waarom, als een koning zou ik Hem tegemoet treden.38Als mijn land mij aanklaagt omdat ik de vruchten heb gestolen die het heeft voortgebracht, of als ik het leven van zijn eigenaren heb vergald,40laten er dan distels op dat land groeien in plaats van tarwe, en onkruid in plaats van gerst.’ Met die woorden besloot Job zijn uitvoerige antwoord.
Diese Website verwendet Cookies, um Ihnen die bestmögliche Nutzererfahrung bieten zu können.